Onderweg
Een dagboek over mijn dolle reisavonturen.
Kathmandu, 14 oktober 2016, 15u20 – luchthaven
Na een kalme, 15 minuten durende autorit naar de luchthaven zitten we hier. Wat we niet zullen missen:
Nepal, u was geweldig. Wie weet tot ooit? En ik? Ik verlang al weer om mijn koffers te pakken voor mijn volgende trip. Destination: Amsterdam. Iets minder ver, maar daarom niet minder leuk!
0 Comments
Chitwan, 11 oktober 2016, 18u02
Om 6u ’s ochtends zit iedereen klaar aan het ontbijt. Op het programma: safari by foot. Niet mijn meest favoriete deel van de reis… Tijdens een krakkemikkig kanotochtje, in een bootje gesneden uit hout waar we alleen net in passen, waarbij het wateroppervlak amper één centimeter onder de rand van onze kano ligt, zien we plots, achter de bocht een krokodil, op 2 meter van ons ‘bootje’. Echt op mijn gemak ben ik niet. We varen er in een grote bocht om heen. De junglegeluiden omsingelen ons kano weer. Een vriend gaf me het advies om me heel hard te concentreren en alle geluiden uit het geluidsspectrum, uit alle lagen te horen. Je oren een bril opzetten, omschreef hij het. Ik sluit mijn ogen en hoor niet alleen. Ik luister. Een takje dat breekt. Een blad dat valt. Geritsel aan de oever in het lange gras. Insecten die hun lange poten over elkaar wrijven. Ik hoor het allemaal. We meren aan en krijgen een korte briefing. “There are 4 very dangerous and aggressive animals here in the jungle of Chitwan.” Hmm, ik heb er al zin in… We spreken van een neushoorn, Bengaalse tijger, wilde olifant en de beer. Ik ben niet zo tuk op dieren en al helemaal niet op wilde agressieve en gevaarlijke dieren. In de vrije natuur nota bene. Bij de beer moeten we lawaai maken. Hem wegjagen. Bang maken (haha). De tijger moeten we laten doen (euh…). Die heeft meer schrik van ons en gaat vanzelf weg. Hij is trouwens een nachtdier, dus die zien we zeker niet (tarara). Bij de neushoorn, het gevaarlijkste dier van allemaal, moeten we in een boom klimmen (ok) of heel hard weglopen. Al zigzaggend. Oké oké, I got this! Nog voor hij zijn zin af had had ik al een boom gevonden waar ik eventueel in kon klimmen. En de wilde olifant, daar lopen we in een grote boog om heen. Euh, check! We beginnen onze wandeltocht. Mijn hart gaat het begeven denk ik. Niet veel later stopt de gids plots. Een pootafdruk van een tijger. Een verse! – Hoezo, vers? Dit zijn toch nachtdieren? – Na 50 meter horen we plots enkele dieren communiceren, links en rechts van ons. De gids vertelt ons dat de ‘catfamily’ heel ‘close’ is en dat de herten rondom ons alarm slaan. We staan tussen de herten in – dat hoor je heel goed – en dus ook tussen de tijgers in. Ik krijg een spontane zweetaanval en denk even heel hard dat ik zo niet wil sterven, door een tijger in stukken gescheurd. We zien niets (hoera!), behalve hoge bomen (waar we helemaal niet in kunnen klimmen) en dichte struiken, wat het gegeven alleen nog erger maakt. Hartslag aan 500 per uur denk ik. De gids doet teken dat we weer verder kunnen. Ik kan de neiging om achter me te kijken niet onderdrukken. We stappen verder, de jungle dieper in. Ik kijk voornamelijk naar beneden en zoek non stop naar goede bomen om in te klimmen. Just in case. Na een half uur hoort de jonge gids die vooraan loopt iets. Ik hoor al de ganse tijd dingen, maar bon. Voor ons is een dicht bosje en er bewegen wat bomen. De andere gids komt dichterbij. Ik schijt bijna in mijn broek, terwijl mijn woelige darmen nu toch al enkele dagen gekalmeerd zijn. Stiene hoopt vurig op een neushoorn. Ik hoop op… een vlinder? “It’s eating, a rhino or a tiger.” Alright, geen vlinder dus. Gids 2, de oudere, gooit een tak in het bosje. Ik dacht dat ik flauw ging vallen. Bij een neushoorn gaat het ganse bos bewegen omdat hij wegloopt. Bij een tijger gebeurt er niets omdat hij zich verbergt en bij zijn prooi blijft. Er gebeurt niets. Ik snap er niets van en word een beetje kwaad. Moeten die beesten niet slapen of zo? Het is dag! Gids 1 bevestigt: een tijger. Maar we gaan niet dichter of hij valt aan, omdat hij denkt dat we zijn prooi zullen stelen. No thanks, bro! Gids 2 maakt meer lawaai en begint dan in de struiken van het bosje te slaan met zijn bamboestok. Geweren hebben ze trouwens niet mee. Zweet loopt in straaltjes over mijn rug, en geloof me, het was broeierig heet, maar ’t is niet van de warmte. Ik wil gewoon weg. Als de gidsen overtuigt zijn dat de tijger een eind verder is, moeten we het bosje in (ja! GEKKEN!). Gids 2 blijft even achter om er zeker van te zijn dat de tijger ons niet volgt (!). Hoeveel schrik kan een mens hebben van een gedachte van iets wat hij niet een ziet. Van een idee? Na een kwartier wandelen houdt gids 1 weer halt. We moeten stil zijn. Muisstil. Ik hoop op geen derde aanvaring met een tijger. We zijn bij een rivier aangekomen en zien daar, tussen de bomen een neushoorn, de gevaarlijkste van de vier remember, doodleuk pootjebaden. Ik geef toe, nadat ik een goede ‘klimboom’ heb uitgezocht vind ik het magisch beeld. Toch ben ik blij als de gids aankondigt dat we naar het hotel terugkeren. We moeten eerst nog water doorwaden, dat tot aan onze dijen komt. Lekker fris en uitdagend (…) met een krokodil op 15 meter. Als we allemaal in het water zitten glijdt de krokodil (ra ra ra) ook het water in. Jemig, ik was nog nooit zo snel uit een waterloop in de jungle. Was ik ooit in water in de jungle? Eenmaal bij het hotel – jezusmina, we hebben het overleefd – trek ik mijn zeiknatte bergschoenen uit. Aan mijn kous hangt een bloedzuiger. Ik Ga Dood. (little sense of drama) Ik trek hem van mijn sok in ware Tomb Raider stijl. Eind goed, al goed. Tot ik merk dat mijn sok rood kleurt. Het onding heeft zich dus gevoed met mijn bloed. De snodaard. Het bloeden – ik lijk wel een rund – gaat meer dan een uur door. Best wel een vieze gedachte en een nog viezer beest. Om 16u trekken we opnieuw de jungle in, minder diep weliswaar (mijn hart…) om vogels te spotten. We zien een groene plum-headed parkiet. Schitterend beestje dat in grote getale in een boom zat. We zien een Himalayaspecht en een ‘red-naped ibis’. Niet veel, wel mooi. Straks wonen we nog een traditionele dans bij. 22u56 Bleek het een volksdans met zang te zijn. Op het einde deden Lotte, Juul en ik wel vrolijk mee. Chitwan, 10 oktober 2016 9u58 Voor dag en dauw stappen we in een gammele jeep. Alle zes passen er perfect in. De gids en driver zijn op dit ontiegelijke vroege uur (we spreken 5u30) al goed wakker. Nogmaals het bewijs dat het bioritme van de Nepalezen helemaal anders is dan het onze. Hop in the truck en op zoek naar wilde dieren. Safari baby! De platte band onderweg wordt in nog geen 10 minuten tijd gefixt. Ze zijn dit hier duidelijk gewend. We naderen Chitwans National Park en mijn zintuigen stellen zich scherp. Tijgers, krokodillen, beren, neushoorns… Het loopt hier allemaal, maar je moet gewoon geluk hebben. En dat hebben we deels, zo blijkt. De eerste krokodil wordt gespot door Lieke. Zelfs mijn oude iPhone kan hem spotten! Niet veel later slaat de gids op de cabine van de chauffeur. Dwingend. Hij doet teken naar ons dat we moeten zwijgen en tegelijkertijd wijst hij naar rechts, naar de overkant van het beekje. En wat staat daar? Een zwarte beer. Zomaar. Los, in het wild. We volgen hem een eindje. Wat leuk om eens een wild dier in het echt te spotten, vanuit de auto wel te verstaan. In totaal zien we een drietal krokodillen, één beer, vier herten, zeven wilde zwijnen, een pak maraboes, ‘kingfishbirds’, twee arenden, een uil en drie ijsvogels. Geen neushoorn of tijger, maar wel krokodillen en een beer. (Haha, achteraf gezien lijkt deze zin helemaal fout gezien onze safari te voet van morgen een volledig andere wending aannam…) 14u02 Na een ietwat tegenvallende safari gaan we kijken ‘hoe olifanten gewassen worden’ en kunnen we er zelf ook op. Althans, denken we. Na gisterenavond heb ik ongelooflijk veel argwaan tegenover alles wat met olifanten in dit dorp te maken heeft. Ik had mezelf voorgenomen om niet op zo’n beest te kruipen. Als we aankomen blijkt het gewoon één ordinaire attractie voor toeristen. Geen ‘olifantenverzorgers’, niet kijken hoe die gewassen en verzorgd worden (heeft een olifant überhaupt menselijke hulp nodig om gewassen te worden?!) maar gewoon 200 Roepies per persoon om vijf minuten op de rug van een zielige olifant te klauteren, het arme dier enkele commando’s te laten uitvoeren en je nat te laten spuiten door zo’n arm beest. Er wordt aan oren getrokken en met stokken geslaan. En dat allemaal voor dat handjevol domme toeristen die er het kwaad niet van in zien? Ja, want zou jij het fijn vinden om iemand op je rug te hebben die continu op je staat te springen, luid aan het roepen is en je pookt met een stok terwijl een andere aan je oren trekt terwijl jij een bad aan het nemen bent? Ik dacht het niet. Een beetje gedegouteerd draai ik mijn rug om, voel nul komma nul behoefte om dit tafereel nog verder gade te slaan. De rest volgt al snel en gauw zetten we met een cola aan de oever een krokodil in het wild gade te slaan, op zo’n 15 meter van ons. Ik kijk even op het programma en zie er voor straks weer een bezoek aan een ‘elephantstable’ staan. Geen idee of ik hier nog zin in heb. 21u32 Oké, we gaan op pad. ‘Elephants and village tour’ dachten we. Althans, zo zei het programma. Vier van de zes dames op flipflops, inclusief mezelf. We lopen 50 meter, slaan links een goor wegje in vol olifantenpoep. In de verte zien we enkele mannelijke olifanten vastgeketend onder een afdak staan. De gids (zijn naam ontsnapt me keer op keer) merkt dat we hier liever niet te lang blijven talmen (genoeg olifantenleed voor de rest van mijn leven) en neemt ons mee, het park in. We laveren tussen de gigantische fecaliën (heerlijk woord!) van de olifanten. En daar sneuvelt het eerste slachtoffer van de drassige grond: mijn slipper. Met een natte en modderige teenslipper zet ik mijn tocht voort. Al snel heeft iedereen wel minstens één slipper in de modder steken. Avontuurlijk is dit wel. Grappig ook. Lustig en lacherig lopen we door. De zon tegemoet. Bij het meer geniet een ‘plantenetende krokodil’ van de laatste zonnestralen en niet ver daar vandaan doen wij hetzelfde. Ik besluit het natuurfenomeen vast te leggen met een timeplapse (die vind je op mijn Instagram: toulise). Een ietwat saaie dag sluiten we dus in schoonheid af, met een heerlijke zonsondergang, in heerlijk gezelschap van die twee leuke Hollandse meiden Lotte en Juul. We kunnen ons geen beter gezelschap inbeelden. Chitwan, 9 oktober 2016, 20u12
Na een ‘korte’ rit van vier uur rijden we een stukje Nepalese jungle in. Plots zien Juul en ik een bordje met een tijger op in een gevarendriehoek. Een tijd. Geen pad of koe of hert of desnoods een everzwijn. Nope, een tijger. Ik hoop stiekem dat we nog een uur moeten rijden. We slaan wat straatjes in, passeren armzalige hutjes en dan zijn we bij ons hotel. Helemaal niet zo ver als ik hoopte van de tijger. 100 000 insecten en nog meer gekko’s in ons nieuwe hotel. Haal die klamboe maar boven! We gaan naar een ‘olifanten-slaapplek’. Overdag gaan ze ‘grazen’ in de jungle en vanaf 16u worden de dieren terug vastgeketend onder een afdakje. Hun verzorger blijft dag en nacht bij hen. Mij lijkt het een tourist trap. Zielig ook. De Indiase toeristen met hun selfiestick laten zich volledig gaan. Ze doen maar. Dan hebben ze foto’s met vastgeketende, zielig uit hun ogen kijkende olifanten. Ik ben blij als we de plek verlaten en de kano nemen om het meer over te steken. We passeren een kudde waterbuffels en drinken nog een drankje terwijl we genieten van de sunset. We eten nog wat in het hotel en kruipen vroeg onder de wol. Onze wekker gaat af om 5 uur voor de jeepsafari, dus we moeten fit zijn. Voor de olifanten en de neushoorns en misschien ook wel een Aziatische beer en een Bengaalse tijger? Afwachten! Lumbini, 8 oktober 2016, 16u36 Lumbini. Geen hol te beleven en naar mijn gevoel 1000° C. Het voelt alsof ik terug in Death Valley ben. Jemig. Gisterenavond was ik gewoon te lui om mijn verhaal neer te pennen maar geloof me… wat een verhaal! We baalden nog omdat we niet konden springen en Lieke en ik hebben schrik om op 7 oktober onze gordijnen te openen. Schrik om wolken maar vooral regen te zien. Het enige dat ik zie bij het openen van onze groezelige, ooit felgele, gordijnen met rode schreeuwerige bloemen is zon. Zon! Onze tweede vrees waren de wind en de wolken. Maar onze vrees blijkt ongegrond. Om 9u komt het busje ons halen. Hierdoor verandert onze planning en vertrekken we pas drie uur later dan gepland richting Lumbini. Na een meer dan hobbelige rit in de bergen – het is nu al de derde keer dat we hem doen – komen we aan op hét punt. Het punt waar we gaan lopen, springen, vliegen. Het punt waar we van controlerende mens veranderen in een nietige aardbewoner die afhankelijk is van thermiek, wind, zon, de natuur. Mauri, mijn ‘pilot’ legt me nog één keer de start uit. Hij is wat humeurig en laat me zelfs één keer vallen op de grond, als test, maar kranig sta ik weer recht. Niet van plan mij deze ervaring te ontzeggen. Ik mag niet achterover hellen. Ook niet voorover. Bij drie moet ik beginnen wandelen en goed naar voor duwen. Als hij “run” zegt, moet ik… lopen. En daarna gewoon zijn instructies volgen. In de lucht. Of ik nerveus ben, vraagt hij. “Oh yes!”, zeg ik. Da’s goed, repliceert hij, want dan ga ik exact doen wat hij zegt. Hij is wat bazig, maar dat wist ik al van gisteren. Arrogant ook. Maar hij is moe en dus wat stil. Ik vind het allemaal best, zolang ik maar de lucht in kan. “Are you ready?” “Euhm, I guess…” Eerlijk? Ik doe me stoerder voor dan ik ben. Van een berg af lopen, waar stenen liggen en putten zijn. En niet mogen stoppen met lopen, want anders vallen we lelijk? Nou, daarvoor moet je zin hebben. En geloof me: ik had er ontzettend veel zin in. Mauri telt af, of liever: op. 1 2 3 Ik begin te wandelen en weet dat hij nog met zijn rug naar me toe staat om het grote oranje gekleurde rechthoekige zeil de lucht in te trekken. Hij draait zich om. Ik voel hem achter me. En dicht bij mijn oor roept hij: “And now run!” In de mate van het mogelijke – met kabels en touwen om je heupen en knieën, een persoon van 1m90 achter je en een gevaarte van 30 kilo zeil is dit niet eenvoudig – begin ik te lopen. De berg af. Een stap, twee, drie. Na een tiental passen voel ik plots de grond niet meer onder mijn voeten. De wind komt onder het zeil en neemt ons mee de lucht in. “You can lean back and sit. Relaaaax! Enjoy!” Ik kan niet anders dan genieten. We zweven over rijstvelden, bomen, huizen, hutjes, die wel speelgoedhuisjes lijken,… Mauri speelt met de touwen, links, rechts en de thermiek. Voor ons zweven wel zeker 15 andere parachutes in allerlei bonte kleuren. Boven en onder elkaar en allemaal met de wijzers mee varen ze op de wind. Het is een prachtig schouwspel waar wij ook deel van uitmaken. We zweven ergens onderaan en gaan steeds hoger en hoger. Links ligt de Machnapuchhre (vrij vertaald: de fishtailmountain). Zijn top komt boven alles uit en de sneeuw weerkaatst in het zonlicht. De berg is 6997 meter hoog en wij vliegen op amper 1400 m hoogte. Als we de hoogte van 1600 meter bereiken gaan we weg van de groep en glijden over het meer. 3Ready for some action?”, vraagt Mauri. “Oh hell yes!”, zeg ik met de grootste overtuiging. Ik zit met een grote glimlach om mijn mond en krijg het niet voor mekaar te stoppen met lachen. Wat een gevoel geeft dit je. Je voelt je nietig omdat je van de natuur afhankelijk bent en tegelijkertijd voel je je zo groot. Alsof je de wereld aan kan. Het is prachtig! We vliegen over het meer en Mauri trekt aan het touw rechts. De parachute zwenkt naar rechts en wij, die eronder bengelen, gaan de linkerkant op. Bijna hangen we horizontaal (ja, mijn gevoel voor drama speelt hier een ietsiepietsie rol, maar geloof me we hingen scheef!). Aan een hoge snelheid maken we rondjes om onze eigen as. Jemig, wat leuk! Ik moet luidop lachen. Als we heel wat hoogte verloren hebben door de ‘action’, moeten we ons klaarmaken om te landen. Onder ons zwemt een waterbuffel lustig rond in het koele meer. Geen idee wat er zich boven zijn hoofd afspeelt. Of althans: geen interesse. We maken een perfecte landing. Snel keren we ‘hotelwaarts’ om de bus in de klauteren richting Lumbini, waar we negen uur later veilig aankomen. Vandaag op het programma: tempels! En meer valt er ook niet over te zeggen. Behalve dan van de riksja’s. Onze chauffeurs brengen ons in de felle zon van tempel naar tempel. Meer dan 100 kilo moeten ze voortduwen. Op een gammele fiets met verroeste ketting. Ik haat het. Ik voel me alsof ik een zweep in mijn handen houd. Ik voel me een beul. Maar onze gids, Rohit, zegt dat we hem werk geven. En zo ook geld. 500 Roepies per persoon = 1000 per riksja = € 8,5 in totaal. Een peultje, maar voor hen van groot belang. Op het einde van de rit zeg ik wel duizend keer ‘Bedankt’ en voel me ontzettend schuldig. Als we, na onze dolle avonturen ons even terugtrekken in onze kamer om ons op te frissen (bij 1000° celcius is dit zeker een overbodige luxe) zie ik plots ‘iets’ op mijn bed liggen. Die iets bleem poep. Stront. Kak. Van een gekko. Op mijn bed. Een gekko. Op mijn matras! Stiene vraagt of hij misschien nog in de kamer is en plots spot ik vanuit mijn rechter ooghoek een dierlijk individu op onze lamp. Jeetje, we schrikken ons rot – terwijl dat beest meer schrik heeft van ons dan wij van hem, ja ja Jeroen, we know! Maar hij poepte op mijn bed. De snodaard. En zo komt het dat we voor twee nachten drie verschillende hotelkamers hebben. Een keer omwille van een kapotte douche en een keer voor een arme (lieve) gekko. We zullen het maar op ons westers verwend ‘gat’ steken zeker? Pokhara, 6 oktober 2016, 11u50 Het is klokslag 4 uur ’s ochtends als onze wekker afgaat. Moe en verdwaasd ontwaken we. De hitte is nu al voelbaar door het openstaande badkamerraam. En toch regent het zacht. Het is nog niet opgehouden sinds gisterenavond. Aanhoudende gietende regen, dat met bakken uit de lucht viel, – oude wijven zijn er niets bij, geloof me – nog een uitloper van het regenseizoen. De laatste restjes water worden uit de wolken geknepen en druppelen als zilveren parels naar beneden. Hoe mooi de regen hier ook is en hoe intens groen hij hier alles lijkt te maken: vandaag, net vandaag willen we géén regen. De zonsopgang, het paragliden, de boottocht én trektocht… Alles hangt af van het weer vandaag. Maar we hebben goede hoop en om 4u30 staan onze gids Rohit en onze chauffeur Raj met een grote glimlach klaar. Het lijkt alsof die glimlach op Raj zijn gezicht gekleefd is. In elke situatie, op elk uur van de dag lacht hij. Een warmer en gelukkiger (uitziend) persoon dan hij ken ik niet. De mensen leven hier van 5u tot 20u. Een drietal uur eerder van ons, de zon gaat dan ook al onder om 18u, dus onderweg is er al heel wat bedrijvigheid. Mensen te voet, al dan niet met een kind aan de hand, op weg naar het werk, de school, het veld. Te voet of wachtend op de bus. Een sereen tafereel, om 5u. Vandaag is een kalme dag op de weg. Het donkere natte weer zit er voor iets tussen. Ook niet veel toeristen die naar de zonsopgang op de berg komen kijken. En gelijk hebben ze, zo blijkt. Door de wolken en de vele mist is de zon nergens te bespeuren. Enigszins teleurgesteld keren we hotelwaarts. We halen het verloren uurtje slaap gauw in. Als we om 11u beneden komen om te paragliden stelt Rohit ons teleur. Het paragliden, ons volgende programmapunt wordt uitgesteld tot ’s middags. Ook de rest van de plannen van vandaag worden in vraag gesteld en vallen misschien straks letterlijk in het water. - Ondertussen is het opgehouden met regenen en is het hopen op een heerlijke middag in en boven de natuur. - Wat een baaldag, bleek dit later. De regen hield effectief op, dus we konden paragliden. Het weer wat dubieus (kan weer dubieus zijn?) dus we moesten ons haasten voor het opnieuw zou omslaan. Bij Skybird vertelden ze ons dat een ‘piloot’ ziek was, dus er moesten twee van de vijf (Juul heeft hoogtevrees dus gaat niet mee) mensen een beurt wachten. Onderweg naar de top begint mijn blaas tegen te werken. Net nu! Net nu er boven geen toilet was. Als de nood het hoogst is, is de natuur nabij en de dichte bebossing bracht soelaas. Toen mijn hoofd boven water, of ja, boven het bosje kwam, zag ik Stiene in de verte naar boven lopen. Ik was te laat, en dit terwijl mijn zenuwen – ja, ik was écht nerveus om van een berg te lopen, te springen en vervolgens te vliegen – meteen moesten ingetoomd worden. Om geen risico te nemen met het weer moeten we terug naar beneden, naar het bureautje in de stad. Als we boven gebleven waren en het weer sloeg om, dan moest het agentschap nog een chauffeur naar boven sturen om ons te komen halen en gezien de weg (weg? Welke weg?) van een abominabele kwaliteit was, was dit geen optie. En dat begrijp ik. Het begrip ‘a bumpy road/ride’ is er niets bij. Geen asfalt (haha, asfalt, in Nepal) en ook geen modderwegje. Beeld je je een platgebombardeerde stad uit 1943 in, veeg alle brokstukken van die stad op één lange lijn en hup, je hebt onze weg in de bergen. Lieke en ik baalden wat en voelden de bui letterlijk hangen terwijl de wolken zich heel voorzichtig weer beginnen te stapelen. De bewolking komt duidelijk opzetten, met al haar ‘cumulussen’ in haar kielzog. Beneden wachten we de springers op en wordt er beslist of wij nog naar boven gaan voor onze sprong. Het verdict is hard. Geen risico, omwille van het weer, dus geen sprong. Ze beloven om ons morgen als eerste op de planning te zetten. Als het weer mee zit. Afwachten. In tussentijd verbijt ik mijn tranen en roep ik deze dag officieel tot baaldag uit. We tuffen de bergen in voor een korte hike. Het is 16u30. Bij een boeddhistische tempel aan Peace Pagoda doemen plots hoge bergen voor ons op. Besneeuwde bergtoppen piepen door de wolken. 7000 meter en hoger. Ik sta op een tempel ergens in de brousse aan de andere kant van de wereld en mag het dak van de wereld aanschouwen. I feel blessed. Dan toch geen baaldag? De Killer Mountain, de Annapurna, de Mount Everest,… Gewoon voor me. 7000 meter en meer. En ik, nietig hoopje mens, voel me plots heel klein tegenover die kracht. Enkele machteloze, ontroerde, teleurgestelde en vermoeide tranen rollen over mijn wangen. We zetten onze tocht verder richting rivier. Down Hill. De stenen zijn nat en de bebossing dicht en de wandeltocht niet zonder gevaar. Dit wil ik. Voelen dat je leeft. Dat er meer is dan een blok beton dat je je huis noemt. De plek waar je elke dag plichtsbewust heen rijdt die je je werk noemt. Voelen dat je zo klein en nietig bent en dat dagelijkse beslommeringen eigenlijk om mee te lachen zijn en dat er helemaal niemand om geeft. Liefdesverdriet, een sneer dat je aan iemand gaf, een gemist punt in de sportwedstrijd, een deadline die je met moeite haalt op het werk… Bullshit. De aarde is magnifiek. Zo krachtig. Zo overweldigend. Zo prachtig. Dàt is wat telt. Het wordt donker en we wandelen lustig voort (leve mijn nachtblindheid…). Elke seconde van de bergtocht moet je uitkijken en je concentreren. Ik glijd twee keer uit en kom hard neer. Mijn rug, schouder, knie én nek moeten het bekopen, maar who cares als je zo iets moois mag beleven en zien. Beneden wachten twee locals ons op om ons over het meer te brengen. In een gekleurd klein en wankel houten bootje glijden we geruisloos over het meer dat zich als een zwarte inktvlek voor ons uit strekt. Muisstil is het. De bergen zijn zwart en de lichtjes die er her en der op schijnen tonen een magisch tafereel. Als vuurvliegjes. Ik geniet. Voor 500%. Dit mag niet ophouden. Pokhara, 5 oktober 2016, 19u01 Een drukker programma dan verwacht vandaag, met enkele extra stops. Te starten met het internationale Mountain Museum. De geschiedenis van de Mount Everest en de Annapurna en de talloze andere bergen die samen de Himalaya vormen. Sherpa’s en de meer dan 35 andere volkeren die Nepal telt, elk met hun eigen taal, dialect en cultuur. De eerste beklimmer van de Everest, de Nieuw-Zeelandse Edmund Hillary in 1953 en de eerste vrouw. Traditionele bergkledij, de vervuiling van de Himalaya en dan de Mount Everest in het bijzonder, de klimaatvluchtelingen, … Het museum snijdt verschillende thema’s aan. Vervolgens stoppen we in een Tibetaans vluchtelingendorp waar ze op een agressieve manier tapijten aan de man brengen. Juul en Lotte laten zich overhalen en kopen elk een handgeweven tapijt. Op naar de watervallen. Devi’s waterfalls, 200 meter diep. Door de vele zelfmoorden (geloof me, hier kom je niet levend uit) is het omheidn door lelijke grote metalen hekkens. Maar wel adembenemend. Nu wil ik nog meer van Azië zien. Laos, Thailand, Vietnam, Burma, Cambodja, Japan, Mongolië, Maleisië, Filipijnen, … IK WIL! Eten bij de locals. Een aparte ervaring, maar dit wil ik elke dag. Met handen eten, zompige pikante rijst letterlijk opslurpen. Hmm. In de achtertuin zitten vier mannen te praten. Twee dames doen de afwas onder een afdak van golfplaten. De hanen lopen er tussen, een kraai in een kooi aan de boom. Oh, wat hou ik hier van! Het afwaswater is vuiler dan enkele dagen afwaswater opgespaard op een kamp met de KSA, maar zo hoort het. Zo moet het. Verliefd maal twee! We rijden door naar ‘Mahandri’ cave. Niet veel soeps, zo blijkt. We trekken verder naar de vleermuizengrot. Drie lokale kindjes vergezellen ons tot aan de ingang. Eentje spreekt ietwat Engels (op 7-jarige leeftijd. Zeker niet slecht voor Nepal!) en is een bijdehand kereltje. Hij wil later ‘business man’ in New York worden. Mijn hart breekt. Omwille van zijn intelligentie, zijn naïviteit, zijn toekomst daar in het bouwvallige dorpje in de bergen ergens in Nepal. Bij ‘Bat’ cave zien we een honderdtal kleine slapende vleermuizen ondersteboven aan het druppende plafond hangen. Als we ons uit de grot wurmen, door een gat van enkele centimeters breed, beleven we zogezegd onze wedergeboorte. Ik beleefde vooral een claustrofobische aanval. De gids heeft nog twee optionele stops voor ons, vertelt hij. Gretig gaan we hier op in. We stoppen aan wat heet K.I. Sighpool. Het blijkt een aquaduct te zijn met een waterval 150 meter diep, uitgegraven door het water zelf. Je ziet de geulen door de erosie mooi afgetekend tegen het weerkaatsende zonlicht op het water. Magnifiek. Met een emmer aan een touw schept/vist Rohit water uit het kolkende en hard stromende water van het aquaduct. De kracht van de natuur is enorm. Onnoemelijk bijna. Na deze krachtige, prachtige en machtige natuurfenomenen neemt Rohit, de gids ons mee naar een niet-toeristisch deel van de stad vol winkeltjes, brommers, mensen,… We worden aangestaard als blanke (blonde) Westerse dames zijnde. Onze topjes (blote schouders) en shorts (blote benen iemand?) zitten er zeker ook voor iets tussen. De oude(re) vrouwen kijken afkeurend en negeren onze vriendelijke glimlach en onze “Namaste”. De jonge vrouwen kijken vijandig en jaloers. Juist ja, want wij vallen wel op een Nepalese man die non stop rochelt, spuwt en amper 1m60 groot is. En de mannen (jong of oud, daar zit blijkbaar geen verschil in) kijken verlekkerd. Alsof we een stuk vlees zijn. We krijgen er een onbehagen naar gevoel van, maar dit deden we alleen onszelf aan denk ik. De kindjes daarentegen wuiven en roepen in hun beste Engels: “Hello” en “Hi”. Dit is zo’n stukje van de wereld waar geen toerist komt en zeker geen blanke persoon. Sommige van hen zagen dus naar alle waarschijnlijkheid nog nooit een westerling. Ik voel me ongemakkelijk. ’s Avonds nemen Juul en Lotte ons mee naar een echt Koreaans restaurant. Ze willen – deels op onze vraag – ons een beetje van hun cultuur leren kennen. Ik moet wennen aan het eten, maar we hebben een heerlijke avond. Als blijkt dat de uitbater lang geleden accupunctuur en chiropractie gestudeerd heeft in Zuid-Korea is mijn avond goed. Mijn nek kan wel wat hulp gebruiken na uren in een hobbelig busje, enkele vliegtuigritten en slechte hoofdkussens. Hij behandelt meteen ook wat ‘triggerpoints’, deelt hij mee. Hmm, ik wil dat hij dit een ganse avond doet. Heerlijk! En zo komt het dat ik aan de andere kant van de wereld in Nepal, door een Zuid-Koreaanse chiropractor én restaurantuitbater in zijn Koreaanse tent behandelt wordt aan mijn nek. Pokhara, 4 oktober 2016, 22u15 10 uur rijden over 200 kilometer. In België zat je al lang met je kon op de Costa Del Sol. In België heb je natuurlijk ook wel autostrades… We doen er meer dan 2u over om Kathmandu uit te raken. Onderweg stoppen we voor overstekende koeien, kippen, geiten, mensen,… Ik verveel me geen seconde in die tien uur durende, hobbelige en aan 50 km/u rijdende auto. Het landschap onderweg is adembenemend. Het verandert van buitenwijken van Kathmandu, met modderige zandwegen vol keien, koeien en kindjes, naar banen langs bergen en valleien, naar rijstvelden met het felste en helderste kleur groen dat je je kunt inbeelden, naar een brede geasfalteerde straat tussen de velden, geflankeerd door aftandse, half verwoeste gebouwen, scholen en huizen. Een vriend zegt me: “Geniet van de busrit. Beste tv-zender ter wereld. Een busraam in Azië.” Gelijk heeft hij! Her en der lopen koeien tussen de huizen. Een keer stoppen we abrupt omdat er een ontsnapte kip de straat op rent als… een kip zonder kop. En een keer zie ik mijn leven voorbij flitsen als we een voorbijstekende vrachtwagen uit de tegenovergestelde richting aan de overkant op ons af zien komen. Mijn Hart Staat Stil. Hij mist ons op letterlijk één haar na (en nee, ik overdrijf niet!). Gelukkig hebben we de beste chauffeur van Nepal: Raj, die ongelooflijk rustig en koelbloedig, een beetje lacherig zelfs, het busjes tussen de rotswand en het aanstormende gevaar manoeuvreert. Ik heb zo’n donkerblauw vermoeden dat hij dit nog gedaan heeft. 10 uur lang geniet ik van het veranderende landschap. Elke seconde verbaast over iets nieuws. Gedroogde maïs, een oud dametje met minstens 60 kg takken en bladeren in manden aan haar fiets, een knaap die alleen (!) een zetel (!) op zijn rug de straat over draagt, een ganse familie op één scooter, een Nepalees die op het dak van een rijdende vrachtwagen slaapt, een stel geiten in kooien op een fiets… Noem het en ik zag het. Verbaasd. Nieuwsgierig als een kind in een snoepwinkel. Ik wil meer. Meer van dit! Kathmandu, 3 oktober 2016, 22u23 Zes uur weg uit Kathmandu, waarvan twee uur file. Vandaag Patan en Bhaktapur op het programma. En een heerlijk verfrissende regenbui of vier en buikloop. Heerlijk… Patan en Bhaktapur, de tweede en derde grootste steden van Nepal, na Kathmandu, waren niet veel soeps. Prachtige tempels, vriendelijke mensen, schitterende ambacht (mandala’s schilderen ter meditiatie… geloof me, ik word er horendol van) en ovens die ze afsluiten met een stapel bakstenen om potten te bakken. Twee mooie rustige steden, deels vernield door de aardbeving. Niet zo’n topdag, maar misschien zaten mijn actieve darmen hier voor iets tussen? 3 kilo lichter (I wish) maar zonder diaree heb je niet gereisd, toch? Althans, dat maak ik er van! Oh, wist je dat ‘hoop’ – volgens het boeddhisme, de filosofie, niet de religie – de grondslag is van het menselijke lijden? Couldn’t agree more. Kathmandu, 2 oktober 2016, 23u03 Wat een dag. Wat een indrukwekkende indruk. Overweldigend. Surrealistisch. Niet echt, zo lijkt het wel. We beginnen de dag in Kathmandu. Onze eerste stop is er een van vele gezichten. Op een plein is de lokale markt aan de gang. De hoofdkleur van vandaag blijkt bruin te zijn. Aarde, modder, bruine muren, huizen, vuile mensen, stof, koeien,… We gaan verder en komen langs huizen en paleizen die half ingestort zijn door de aardbeving in 2015. De meeste gebouwen worden gestut (door bamboe…) maar één tempel, waar Kathmandu zijn naam aan te danken heeft, is gereduceerd tot een hoop puin. We treden een ‘tempel’/huis binnen waar Kumari zit. Kumari is een meisje tussen de vier en tien jaar oud. Aan de hand van haar astrologisch sterrenstelsel bij haar geboorte werd ze uitgekozen door ‘dé priester’ om vanaf vierjarige leeftijd haar kindertijd door te brengen tussen – neem dit maar heel letterlijk – vier muren. (merk mijn cynisme) Amper 13 keer per jaar mag ze het huis verlaten. Ze mag later nooit trouwen. Kumari verlaat het huis als ze ‘een vrouw’ wordt en wordt daarna aan haar lot overgelaten, verbannen zelfs. Sinds kort krijgt ze kans op basisonderwijs. Euh, hoera? Wij zien haar niet, maar als ze aan een van de ramen komt, dan is het ongelooflijk strikt verboden om haar gezicht te fotograferen. Arme meid, geen Instagram voor jou, chickie. Nadat we Lotte, onze Zuid-Koreaanse Hollandse metgezellin terugvinden – nadat we haar tot twee maal toe kwijt raken – horen we plots sirenes en komen er langs alle kanten militairen en politieagenten tevoorschijn. Onze gids Rohit, schijnbaar in de war, vraagt in het Nepalees aan een omstaander wat er gaande is. De laatste (afgezette, maar dat blijkt een detail (?)) koning van Nepal komt straks langs. Even op de koffie, zegt. The crowd is going crazy! Te weten dat hij afgezet was en dat zijn broer de ganse familie uitmoordde. Leve de Republiek dan maar? En zo komt het dat wij de laatste Nepalese koning mogen spotten. Geloof me, het kon eender wie zijn. We trotseren honderd duiven en een heilige koe (een van de zovele die we tijdens onze reis spotten) en bezoeken een (bruine) tempel. Gebouwd in de 14e eeuw en van de 14e tot de 18e eeuw bewoond door koningen. Vandaag een groots prachtig bouwwerk dat onderstut wordt. Door de aardbeving in 2015 zijn ze genoodzaakt om alles af te breken en opnieuw op te bouwen. Geloof me, geen sinecuur werkje. Een wilde rit door het woelige en onrustige Kathmandu brengt ons bij de ‘Monkeytemple’ ofte Swayambhimath. En apen zitten er! We spotten de eerste (echte) gekleurde vlaggenwimpels die dit land zo typeren en banen ons een weg omhoog tussen de vele geniepige apen. Niets is veilig als blijkt dat het lege Fantaflesje dat Lieke in haar handen houdt in een oogwenk plots in het bezit is van zo’n hebberig beest. Adrenalineshot, check! We leren alles over Buddha zijn ogen. Onze laatste stop van de dag is Bagmati. Een ‘stupa’ waar mensen 100 keer rond een grote tempel wandelen. Elke dag opnieuw. Kralenkrans in de hand. Je zal maar jouw tel kwijtraken… Naast hun dagelijkse ‘lichaamsbeweging’ zitten de Nepalezen nog enkele uren al zingend te bidden. Leve het Boeddhisme, zou ik zeggen. Een tv hoeft al helemaal niet met zo’n hobby. Wel een oeverloos respect voor hen. We wandelen de trappen op, de hoogte in. Richting apen, naar elkaar roepende en met elkaar poepende straathonden en een mooie tempel. We leren hoe Ganesh – de halve olifantengod uit Shiva ontstaat. Iets met een onechtelijk kind van God dat onthoofd werd en daarop voorzien van een olifantenhoofd. Bij de afdaling aan de andere kant van de berg staan plots 20 militairen netjes op een rijtje. Er is een begrafenis van een militair in hoge rang bezig. Op een, met witte doeken omwonden ladder, ligt zijn lijk met honderden oranje bloemenkransen op hem. Het heeft iets vredigs. Zijn collega’s groeten hem nog één keer vooraleer hij naar het ‘altaar’ wordt gedragen. Daar steken ze hem heel sereen en respectvol, voorzichtig bijna, in brand. Als we de gebeurtenis verlaten (pas na twee uur branden, laten ze het lijk in het water) zien we aan de andere kant van de brug nog een andere begrafenis die bezig is. De toeschouwers, familie en bloemenkransen zijn te tellen op één hand. Andere kant van de brug betekent dus ook letterlijk: aan de andere kant van de samenleving. We bereiken veilig (“Can I take a photo miss?” Jep, blonde haren. Of was het omwille van mijn glansrol in De Ridder?) en droog (het lijkt de gewoonte dat iedereen ongelooflijk hard rochelt en dan hun fluimen op de grond spuwt) onze bus en na een meer dan bumpy ride vol files – leve de spits zonder regels of rijstroken – komen we aan in het hotel. Wat een indruk, die eerste. Mooi! |
Elise→ 30-something something Archives
August 2023
|